Sinds eind vorig jaar vangt het Natuurhulpcentrum geregeld zieke steenmarters op met dezelfde symptomen. Na onderzoek blijkt het om een epidemie van hondenziekte te gaan.
Dat de steenmarter aan een geweldige opmars bezig is, hebben we al enkele jaren door. Oproepen over gewonde steenmarters zijn al lang geen uitzondering meer, in tegenstelling tot vroeger. Ook krijgen we dagelijks telefoontjes van mensen die problemen hebben met deze dieren: gerommel op de zolder, stukgebeten autokabels, doodgebeten kippen,…
Door deze problemen zijn marters niet door iedereen even geliefd. Het proberen te verdelgen van marters, zoals mensen vaak vragen, is om te beginnen bijna onmogelijk, maar heeft bovendien absoluut geen zin, integendeel. Het vrijgekomen territorium wordt snel ingenomen door een nieuwe marter en de problemen beginnen van voor af aan. Gelukkig bestaan voor alle marterproblemen diervriendelijke alternatieven, zoals een speciale marterspray die een geurstof produceert waar deze dieren niet tegen kunnen, of een toestel dat ultrasone geluidsgolven uitzendt die onhoorbaar zijn voor mensen, maar ondraaglijk voor marters.
Eind vorig jaar viel het ons op dat we meer en meer marters binnenkregen met dezelfde symptomen: de dieren waren mager, doffe vacht, trilden erg hard, hadden stuiptrekkingen,… Antibiotica hielp niet en alle dieren stierven na enkele dagen.
Onze dierenarts dacht direct aan hondenziekte. Op enkele marters werd een autopsie uitgevoerd, en weefselstalen werden opgestuurd naar het laboratorium van de Universiteit van Gent. Na analyse hiervan bleek het inderdaad om hondenziekte te gaan. Hondenziekte is een ziekte waar honden makkelijk tegen ingeënt kunnen worden. Dit wordt dan ook ten sterkste aangeraden. We weten niet of steenmarters de ziekte van honden over hebben gekregen, maar overdraagbaar is het alleszins wel.
Tot nu toe hebben we al meer dan 30 van dergelijke steenmarters opgevangen. Als we dan bedenken dat een zieke steenmarter zich ergens rustig gaat terugtrekken en de kans dat hij gevonden wordt dus erg klein is, moet de sterfte onder de marters dus enorm zijn.
Logisch ook. Er zitten bijna overal marters, dus is de kans dat ze in contact komen met een ziek dier heel groot, en zo wordt de ziekte sneller verspreid. We zijn dan ook benieuwd naar het verdere verloop, en naar de impact op het aantal jongen dat dit jaar geboren worden.
Deze uitbraak van hondenziekte is nog eens een bewijs van het feit dat we beter niet te veel proberen ons met dierenpopulaties te bemoeien. De kans dat er van een bepaalde diersoort echt te veel zitten is, zoals jagers soms beweren, erg klein. Dit wordt voorkomen door allerhande natuurlijke remmen, zoals uitbraken van ziektes.
Samen met de Universiteit van Gent, het INBO (Instituut voor Natuur en Bos) en het CODA (Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie) blijven we de evolutie volgen.